Netwerkthermometer

Netwerken zijn geformaliseerde samenwerkingsverbanden tussen onderzoek en praktijk. De inzet van netwerken biedt meer mogelijkheden om (a) beter en meer toepasbaar onderzoek te doen en (b) onderzoeksresultaten sneller te kunnen toepassen. Bij deze samenwerking in netwerken zijn idealiter zoveel mogelijke ziekenhuizen/instellingen betrokken die de zorg verlenen waar de evaluatie betrekking op heeft. De beschreven netwerken zijn heterogeen van aard. Op basis van ervaringen met netwerken in diverse andere sectoren zijn een aantal succes- en faalfactoren geïdentificeerd. Op basis hiervan is een aantal vragen geformuleerd dat tezamen een indruk geeft van de kwaliteit van het netwerk.


OPSTARTEN – De volgende vragen gaan over de voorbereiding op en het opstarten van uw netwerk, waarbij met name geïnteresseerd zijn in uw hulpvragen en de zaken die het opstarten belemmeren of juist (kunnen) stimuleren.

  1. Heeft u een duidelijk beeld over een passende of geschikte aanpak (of de verschillende mogelijkheden) voor het opstarten van uw netwerk?
  2. Heeft u in dit stadium van netwerkvorming al te maken gehad met zaken die anders lopen dan verwacht?
  3. Heeft u hier voorbeelden van? Wat loopt anders dan verwacht? Wat heeft u ervan geleerd en wat kunnen anderen daarvan leren?
  4. Zijn er zaken die u van andere netwerken/consortia hebt geleerd of zou willen leren?
  5. Wat ziet u als mogelijke belemmeringen in netwerkvorming?
  6. Wat ziet u als mogelijke succesfactoren in netwerkvorming?

COMMITMENT  – De volgende vragen die betrekking hebben op het commitment dat u en anderen hebben om de netwerkvorming succesvol te maken.

  1. Omschrijf de rol die u gaat of zou willen vervullen?
  2. Heeft u voldoende tijd om een rol te vervullen binnen het opzetten van het netwerk?
  3. Ervaart u voldoende commitment bij de andere leden van de wetenschappelijke vereniging?
  4. Is er voldoende communicatie en interactie met de andere leden van de wetenschappelijke vereniging over de voorbereiding en het opstarten van het netwerk?
  5. Heeft u voldoende support vanuit uw eigen organisatie voor (uw) activiteiten gericht op de netwerkvorming?

TOEGEVOEGDE WAARDE – De volgende vragen hebben betrekking hebben op de toegevoegde waarde van een netwerk. 

  1. Wat zijn de beoogde lange-termijn opbrengsten van het netwerk?
  2. Is de urgentie voor het opzetten van een netwerk duidelijk bij de leden van de wetenschappelijke vereniging?
  3. Wat verwacht u voor u zelf van de balans tussen de investeringen en opbrengsten van het netwerk?
  4. Denkt u dat er meer uit het netwerk komt dan met andere vormen van samenwerking kan worden bereikt?
  5. Wat zijn uw belangrijkste (persoonlijke) beweegredenen om betrokken te willen zijn bij de opzet van het netwerk?

ORGANISATIE – De volgende vragen hebben betrekking op de organisatie (en bijbehorende aanpak) van de netwerkvorming

  1. Welke netwerk scenario past het best bij de huidige organisatie en cultuur van de wetenschappelijke vereniging
  2. Heeft de wetenschappelijke vereniging al een gezamenlijke visie op doel en aanpak van netwerkvorming?
  3. Worden beslissingen rondom de kennisagenda en het opzetten van het netwerk op de juiste manier genomen?
  4. Worden de werkzaamheden rondom het opzetten van het netwerk op de juiste manier uitgevoerd?
  5. Wordt de wetenschappelijke vereniging/ de werkgroep voldoende ondersteund door andere partijen (met name de Federatie Medisch Specialisten) rondom de netwerkvorming?
  6. Op welk vlak zijn er verbeteringen mogelijk als je kijkt naar de totstandkoming van de kennisagenda (en de daarop volgende voorbereiding op de netwerkvorming)?
  7. Op welk vlak was de wetenschappelijke vereniging succesvol als je kijkt naar de totstandkoming van de kennisagenda (en de daaropvolgende voorbereiding op de netwerkvorming)?

Reacties: